4-fasen voetbal per seizoen 2020-2021
Bericht namens de KNVB
Ongetwijfeld. Net als bij de vorige veranderingen in het pupillenvoetbal, zullen er ook nu weer ouders en vrijwilligers zijn die het liefst alles bij het oude willen houden en vinden dat het voetbalplezier van hun pupil wordt afgenomen door het niet meer bijhouden van ranglijsten.
Een vergissing, blijkt uit meerjarig onderzoek.
Natuurlijk willen kinderen winnen, maar de strijd om het kampioenschap leeft toch vooral onder vaders en moeders. Kinderen spelen met hun hart en worden hoofdzakelijk beziggehouden door de vraag of ze aan de bal komen, acties mogen maken, plezier hebben en met hun vriendjes kunnen voetballen. Het winnen van wedstrijden, komt pas ver daarna.
Andersom werkt het bij verliezen. Als dat te vaak voorkomt, en met ruime cijfers (niet zelden in het pupillenvoetbal), levert dat een knauw op voor de spelvreugde. Sterker nog; het wordt naast een slechte trainer genoemd als een belangrijke oorzaak om te stoppen.
De KNVB heeft daarom in het afgelopen seizoen een nieuwe competitie-indeling getest in de districten West I en II voor O12, waarbij niet meer werd gewerkt met twee seizoenshelften (voor- en najaar), maar in vier fasen. Om zo, bij iedere fase, met de feiten uit de Wedstrijdzaken-app, een gelijkwaardiger competitie-indeling te organiseren. Gevolg: monsterzeges werden nagenoeg uitgesloten en de hoeveelheid ideale wedstrijden nam evenredig snel toe (wedstrijden met maximaal vier doelpunten, waarbij de krachtsverhouding het best in balans is).
infographic-pupillenvoetbal-2020-2021
Hierdoor waren we bij machte om sneller een ingrijpende beslissing te maken: vanaf seizoen 2020/’21 introduceert de KNVB het 4-fasen voetbal bij O8 – O12. Daarnaast worden er voor deze leeftijdscategorieën geen standen meer bijgehouden en de veredelde oefenpotjes uit het bekervoetbal zijn komen te vervallen. Ook wedstrijden in de schoolvakanties behoren tot het verleden.
Voordeel van deze nieuwe competitie-indeling is meer ruimte voor gemengde teams en mogelijkheden voor een snellere instroom van nieuwe jeugdteams. Door de vrijgekomen ruimte kunnen verenigingen bovendien meer eigen activiteiten organiseren. Denk aan toernooien en jeugdzaalvoetbal in de winter.
Maar zijn we er dan? Is het jeugdvoetbal zo aantrekkelijk genoeg? Of moet er nog meer gebeuren?
Door alle perikelen in het voetbal zou je bijna vergeten dat de eerste grote veranderingen bij de pupillen, nu drie jaar geleden, een groot succes zijn geworden. Na de aanvankelijke aarzeling voor de speelwijze op kleinere velden met een spelbegeleider in plaats van een scheidsrechter, is de nieuwe opzet breed omarmd. Daar zijn we trots op, maar tegelijkertijd beseffen we ons terdege, dat we er nog lang niet zijn.
Willen we de junioren tussen 13 en 19 jaar – kwetsbare groepen in het amateurvoetbal – voor de georganiseerde sport behouden, dan zullen we veel sneller met pakkend voetbalaanbod moeten komen. Gelukkig hebben we die stap gezet voor de leeftijdscategorie van 8 tot en met 12 jaar. Ook voor voetballers boven de 19 jaar, introduceren we na de zomer een nieuw fenomeen: de competitie O21 en O23. Hierdoor kun je als jongvolwassene met je leeftijdsgenoten voetballen, in plaats van de wei in met spelers die de leeftijd van je vader of moeder (kunnen) hebben.
Cruciaal.
Want steeds meer Nederlanders gaan sporten, maar steeds minder vaak in verenigingsverband.
Het is de sport om hen te boeien.